Reactie op Kamerbrief Wiersma met oplossingen voor problemen kinderopvang

2 december 2021

Maandag 29 november verstuurde de demissionair staatssecretaris Wiersma een brief aan de Tweede Kamer met maatregelen om de problemen rondom werkdruk en personeelstekort in de kinderopvang aan te pakken.

Wat vindt de pedagogisch professional van deze maatregelen?

PPINK vroeg Katinka van Loon en Denise Rondeel om hun reactie. Zij gingen de laatste maanden voor PPINK in gesprek met o.a. het ministerie om de werkdruk in de kinderopvang te bespreken.

Katinka: “Yeah! Blij dat staatssecretaris Wiersma een kamerbrief heeft gestuurd met oplossingen voor de (grote) problemen in de kinderopvang. Na alle gesprekken en bijeenkomsten die met diverse partners uit de kinderopvang geweest zijn, is er nu een brief met een aantal oplossingen. Al moeten we wel waken dat het oplossingen zijn die op de werkvloer voor minder druk zorgen en niet oplossingen die vooral voor werkgevers gunstig zijn.

De inzetbaarheid van beroepskrachten in opleiding is een oplossing die volop in het nieuws is. Nu tellen zij voor 33% mee, vanaf januari 2022 is dit 50%. Wat ik, als pedagogisch professional op een kinderdagverblijfgroep, daarvan vind? Een heleboel.

Maar de eerste gedachte die ik had: ‘Ik hoop dat er genoeg tijd en ruimte blijft voor de beroepskrachten in opleiding om te mogen leren.’ Daarnaast vond ik het fijn om te lezen dat deze maatregel tijdelijk is. Ik hoop dan ook dat deze maatregel na een half jaar goed geëvalueerd wordt. En dan niet alleen met de werkgevers, maar juist ook met de professionals van de werkvloer én de beroepskrachten in opleiding.

Aan de andere kant is het fijn dat er straks personeel is wat meer ingezet mag gaan worden, zodat de vele gaten die er nu zijn opgevuld kunnen worden. Wat betekent dat je straks misschien wel die extra persoon hebt (die je nu ook BKR technisch nodig hebt, maar die er soms gewoon echt niet is). Toch roept het ook direct vragen en zorgen op:

  • Beroepskrachten in opleiding hebben recht op begeleiding. Is de pedagogisch professional op de groep daar nog steeds verantwoordelijk voor? En zo ja, staat er ook ergens vastgelegd dat er dan voldoende tijd moet zijn om deze mensen te begeleiden? Dus dat ze minimaal één keer in de twee weken, weg van de groep, een gesprek hebben met hun stagebegeleidster. Dat er, buiten kindtijd om, tijd is om protocollen en werkplannen door te lezen. Dat er tijd is om de kinderen en hun ouders te leren kennen.
  • Worden de beroepskrachten in opleiding direct al voor 50% ingezet? Of staan ze sowieso de eerste maand 100% boventallig om kennis te maken met de organisatie, de locatie, de werkwijze, collega’s, ouders en kinderen?
  • Nemen de beroepskrachten in opleiding als zij 50% van hun uren intallig staan ook de taken van de ‘vaste’ professionals over? Zoals bijvoorbeeld mentorkinderen. Of blijft dit voornamelijk bij de ‘vaste’ professionals?

Nogmaals, het is fijn dat er nu echt aandacht is voor de kinderopvang, de werk- en regeldruk en de wet- en regelgeving. Absoluut! We moeten er alleen samen voor waken dat sommige oplossingen niet voor kwaliteitsverlies gaan zorgen. En niet vergeten dat beroepskrachten in opleiding ook echt in opleiding zijn!”

 

Denise: ‘Ik kan me wel vinden in de reactie van Katinka. Het is fijn dat de regels wat soepeler worden voor wat betreft het inzetten van stagiaires. Maar we moeten wel het belang van vaste gezichten blijven benoemen. Stagiaires zijn er vaak maar tijdelijk. Na de stage kan het zijn dat diegene de organisatie verlaat. Een vaste kracht blijft een vast gezicht gedurende de jaren van de opvang van een kind. Je groeit mee met de ontwikkelingen en dit is belangrijk voor het vertrouwen en veiligheid van het kind. Daarin bied je als organisatie met vaste krachten een meerwaarde aan ouders: kwaliteit. Voor nu is het meer kunnen inzetten van beroepskrachten in opleiding een noodoplossing want beter een tijdelijk gezicht dan niets, maar voor de langere termijn hebben we echt iets anders nodig.’